Lange zinnen zijn bij Pfeijffer geen punt
Ik ben net terug van een weekje in Zuid-Limburg. Een van de boeken in mijn koffer was Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer. Een paar weken voor onze vakantie werd ik in Sassenheim een boekwinkel binnengezogen. Ik was niet van plan om iets te kopen, maar verliet met genoemde roman de zaak. Ik had rond het verschijnen de recensies gemist, maar de achterflap vermeldde trots dat NRC het bij het uitkomen ‘de roman van het jaar’ vond. 547 bladzijden leesplezier, daar zou ik de vakantie wel mee doorkomen.
De afgelopen weken heb ik de stukjes van Pfeijffer in NRC met veel plezier gelezen. Vanuit zijn woning in Genua beschrijft hij in columns het dagelijkse leven in het door Covid-19 gegijzelde Italië. De stijl in die columns was de stijl die ik ook in het boek verwachtte.
Leesbaarheid
Het kostte me enige moeite om erin te komen. Even overwoog ik zelfs het boek terzijde te leggen. Vooral het soms gezwollen taalgebruik en de lange zinnen stonden mij tegen. In mijn vorige blog over het boek Duidelijke taal schrijf ik in navolging van Peter van der Horst dat je zinnen niet te lang moet maken. Lange zinnen gaan ten koste van de leesbaarheid. Pfeijffer trekt zich daar weinig van aan. Kennelijk vindt hij dat de lezer zich maar enige moeite moet getroosten. Als dat zo is, heeft hij voor een deel wel gelijk. Literatuur is nu eenmaal iets anders dan een blog of een artikel in een tijdschrift.
Een voorbeeld. De zin hieronder links telt maar liefst 177 woorden. Zelf moest ik deze zin meerdere malen lezen om de betekenis volledig te bevatten.In de passage rechts heb ik een paar punten gezet. Daarnaast heb ik de constructie iets gewijzigd. Niet om slimmer te zijn dan de auteur. Die lijkt mij buitengewoon erudiet. Evenmin omdat ik literaire aspiraties heb. Wel om hier en daar een rustpunt aan te brengen en te laten zien wat dan kan doen.
Er waren objecten die aangespoeld leken te zijn in de suite – zoals oude boeken, een koperen belletje, een grote asbak in de vorm van een halve wereldbol die door Atlas op zijn schouders werd getorst, een muizenschedeltje, divers schrijfgerei, een monocle in een etui, een opgezet kerkuiltje, een sigarenknipper, een kompas, een mondharp, een wajangpop, een messingen vaas met pauwenveren erin, een spuitwaterfles en een houten monnik die als notenkraker bleek te kunnen dienen – waarvan niet duidelijk was of ze bedoeld waren om deel uit te maken van een decoratief concept, dan wel van meerdere, uiteenlopende ideeën over de inrichting die in de loop van de geschiedenis halfslachtig waren toegepast zonder dat er moeite was gedaan om de resultaten van eerdere soortgelijke pogingen te verwijderen, of dat het spullen betrof die door vroegere reizigers waren vergeten, waarna de kamermeisjes, in de filosofische overtuiging dat de geschiedenis door de verstrooide afzetting van toevallige sedimenten, die niet ongedaan gemaakt kunnen worden, het heden vormgeeft, tot op de dag van vandaag hebben geweigerd de sporen uit te wissen.
Er waren objecten die aangespoeld leken te zijn in de suite. Zoals oude boeken, een koperen belletje, een grote asbak in de vorm van een halve wereldbol die door Atlas op zijn schouders werd getorst, een muizenschedeltje, divers schrijfgerei, een monocle in een etui, een opgezet kerkuiltje, een sigarenknipper, een kompas, een mondharp, een wajangpop, een messingen vaas met pauwenveren erin, een spuitwaterfles en een houten monnik die als notenkraker bleek te kunnen dienen. Het was niet duidelijk of ze bedoeld waren om deel uit te maken van een decoratief concept, dan wel van meerdere, uiteenlopende ideeën over de inrichting die in de loop van de geschiedenis halfslachtig waren toegepast zonder dat er moeite was gedaan om de resultaten van eerdere soortgelijke pogingen te verwijderen. Misschien betrof het spullen die door vroegere reizigers waren vergeten, waarna de kamermeisjes tot op de dag van vandaag weigerden de sporen uit te wissen, in de filosofische overtuiging dat de geschiedenis het heden vormgeeft door de verstrooide afzetting van toevallige sedimenten, die niet ongedaan gemaakt kunnen worden.
Stemming
Pfeijffer houdt van lange zinnen, blijkt al snel. Hoofdstuk 3 opent hij bijvoorbeeld met een zin van meer dan 150 woorden. Om daaraan toe te voegen: “Niet in nieuwerwetse vluchtigheid wordt hier vertrouwen gesteld, maar in beproefde traagheid, die mij in de stemming brengt om lange zinnen te schrijven.” (p.29).
Overigens ben ik blij dat ik mijn eerste opwelling heb weerstaan en dat ik verder ben gegaan met lezen. Grand Hotel Europa is ondanks de lange zinnen een prachtig boek met vele verhaallijnen. Zoals een serieuze analyse van Europa, een intrigerende zoektocht naar een verdwenen schilderij van Caravaggio, en een hilarisch verhaal over een filmploeg die met de schrijver en een zak Europese subsidie een documentaire wil maken over toerisme. Maar de voorgespiegelde rondreis langs toeristische hoogtepunten over de hele wereld wordt een interview met vier reizigers in Giethoorn.
Euforisch
Het boek geeft me hetzelfde euforische gevoel als ik in 1992 kreeg bij het lezen van De ontdekking van de hemel, het meesterwerk van Harry Mulisch. Al doen de expliciete erotische passages in Grand Hotel Europa eerder denken aan beschrijvingen in het werk van Jan Wolkers.
Ik ben nu halfweg het boek en heb bijna spijt dat het gewone leven weer zijn loop heeft genomen. Andere verplichtingen, minder tijd om te lezen. En het aantal lange zinnen lijkt af te nemen naarmate het verhaal vordert. Of misschien komt dat wel omdat ik steeds meer in het verhaal zit. En Pfeijffer schrijft ook prachtige korte zinnen, die je hardop wilt lezen. Zoals deze over toerisme in Venetië: ‘De miljoenen toeristen stampen met hun stinkende slippers en gympen op de verzakkende stenen van een zinkende stad.’ (p.85) Daar word ik blij van.